Betekenis van:
beslist
beslist
Bijwoord
- met zekerheid
"Dat is beslist niet goed!"
beslist
Bijvoeglijk naamwoord
- niet onderhevig aan aarzeling of twijfel
"Zijn besliste optreden maakte grote indruk."
beslist
Bijvoeglijk naamwoord
- resoluut; vastberaden; vastberaden; gedecideerd; omsloten; resoluut
"een beslist antwoord"
"beslist zijn in [je uitspraken]"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Zo, hebt ge al beslist?
- Hij heeft beslist om daar alleen te gaan.
- Het leven begint, wanneer je beslist wat je ervan verwacht.
- We hebben nog niet beslist waar we gaan rusten.
- Ik wist niet dat hij beslist had zijn werk op te geven.
- Nog niet beslist
- Elke lidstaat beslist
- De Voorzitter beslist ter zake.
- De Commissie beslist binnen drie maanden.
- Tenzij de aanvraag ingetrokken is, wordt beslist:
- beslist over de talenregeling voor het Agentschap;
- De rechtsprekende formatie beslist bij een beschikking.
- Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.”.
- In geval van twijfel over de voorrang beslist de Voorzitter.
- De controleur beslist welke verpakkingen hij wenst te onderzoeken.