Betekenis van:
bier

bier
Zelfstandig naamwoord
  • een alcoholische drank die bereid is uit gerst (mout) met toevoeging van hop
"Wij drinken graag af en toe een biertje."
bier (het ~ | meervoud bieren)
Zelfstandig naamwoord
  • drank; bier
"een lekker biertje"
"dood bier"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

bier
Zelfstandig naamwoord
  • een alcoholische drank die bereid is uit gerst (mout) met toevoeging van hop
"Wij drinken graag af en toe een biertje."
bier
Zelfstandig naamwoord
  • glas bier; licht bier; glas bier; assistent

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Hij dronk bier.
  2. Hij brouwde bier.
  3. Heeft u ook bier?
  4. Hij dronk een bier.
  5. Heb je bier?
  6. Drink niet zoveel bier.
  7. Tom drinkt thuis nooit bier.
  8. Dit bier bevat 5% alcohol.
  9. Ik geef niet om bier.
  10. Ik was gewend om bier te drinken.
  11. Laten we wijn of bier drinken.
  12. Ik kan geen bier meer drinken.
  13. Bij mij thuis drinken we veel bier.
  14. Bier bestaat voor 90% uit water.
  15. Wang Lao Ji is geen bier. Het is thee.