Betekenis van:
bioscoop

bioscoop (de ~ | meervoud bioscopen)
Zelfstandig naamwoord
  • theater waar filmvoorstellingen gegeven worden
"naar de bioscoop [gaan/zijn]"
"een bioscoopje pikken"

Synoniemen

Hyperoniemen

bioscoop
Zelfstandig naamwoord
  • een gebouw waarin mensen in stoelen naar een film geprojecteerd op een groot scherm kunnen kijken

Voorbeeldzinnen

  1. Ga je naar de bioscoop?
  2. We gaan naar de bioscoop.
  3. Ik ga graag naar de bioscoop.
  4. Ik zou liever alleen naar de bioscoop gaan dan samen met Bob.
  5. Ik zal het proberen, maar ik weet niet zeker of ik morgen naar de bioscoop kan komen of niet.
  6. Lijkt het je wat om naar de bioscoop te gaan?
  7. Bouwen van bioscoop
  8. AANTAL KEREN DAT U IN DE AFGELOPEN 12 MAANDEN NAAR DE BIOSCOOP BENT GEWEEST
  9. „Participatie in culturele evenementen”: bezoeken aan bioscoop, optredens, culturele bezienswaardigheden of sportevenementen, ongeacht waar deze plaatsvinden en of deze activiteiten beroepsmatig of door amateurs worden verricht.
  10. De steun die aan elke bioscoop wordt toegekend wordt vastgesteld op basis van de programmering en rekening houdend met het aantal toegangskaartjes voor niet-nationale Europese films dat gedurende een referentieperiode in die bioscopen is verkocht.
  11. de circulatie van niet-nationale Europese films op de Europese en internationale markt verbeteren door stimuleringsmaatregelen voor de export, de distributie (op alle mogelijke dragers) en de vertoning van deze films in de bioscoop;