Betekenis van:
bitter

bitter (de ~ | meervoud bitters)
Zelfstandig naamwoord
  • jenever
"een bittertje drinken"

Hyperoniemen

bitter
Zelfstandig naamwoord
  • en een bepaald soort sterke drank
"Lust je een bittertje?"
bitter
Zelfstandig naamwoord
  • een meststof verkregen uit roet
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
  • met de smaak als van witlof
"bitter in de mond maak het hart gezond"
"bitter smaken"

Hyperoniemen

bitter
Bijvoeglijk naamwoord
  • ter omschrijving van een vaak als onaangenaam ervaren smaak
"Dat was een vieze, bittere drank."
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
  • zwaar te verduren
"In dat land is er nog steeds bittere armoede."
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
  • van teleurstelling blijk gevend
"Hij sprak mij aan met een bittere toon."
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
  • vol wrok
"bittere woorden"
"bittere tranen"

Synoniemen

bitter
Bijvoeglijk naamwoord
  • droevig; treurig; onaangenaam; miserabel; treurig
"bittere kou"
"bitter koud"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Dit medicijn smaakt bitter.
  2. Dit medicijn smaakt bitter.
  3. De koffie is bitter.
  4. Deze koffie is te bitter.
  5. Cacao kan heel bitter zijn.
  6. Deze morgen was het bitter koud.
  7. Venkel, bitter
  8. ruw, bitter
  9. Liqueurs [3] with a bitter taste
  10. Rijpe vruchten mogen niet bitter smaken.”.
  11. Foeniculum vulgare Miller subsp. vulgare var. vulgare (Venkelvrucht, bitter)
  12. Lindehoning is licht- tot donkergeel, heeft een mentholgeur en –smaak en is enigermate bitter.
  13. „Calendula officinalis L” wordt ingevoegd vóór Foeniculum vulgare Miller subsp. vulgare var. vulgare (Venkelvrucht, bitter)
  14. Venkelvrucht, bitter, gedroogd, vermalen [1].Referentie monografie van de Europese Farmacopee
  15. De smaak van het product is zoet, licht bitter, wrang, aromatisch en licht kruidig.