Betekenis van:
boon

boon (de ~ | meervoud bonen)
Zelfstandig naamwoord
  • langwerpige vrucht
"bonen doppen"
"een heilig boontje"

Hyperoniemen

Hyponiemen

boon (de ~ | meervoud bonen)
Zelfstandig naamwoord
  • zaad uit peulvrucht
"witte/bruine bonen"
"witte bonen in tomatensaus"

Hyperoniemen

boon
Zelfstandig naamwoord
  • een eetbare peulvrucht

Voorbeeldzinnen

  1. Bonen (Tuinboon, witte boon, flageolet, zwaard-boon, limaboon, veldboon, zwartogen-boon)
  2. Tuinboon, witte boon, flageolet, zwaardboon, limaboon, veldboon, zwartogenboon
  3. Preventie van bacterieziekten op tabak, tomaat, komkommer, citrusfruit, boon en sierplanten
  4. Phaseolus Vulgaris Extract is een extract van de zaden van de boon, Phaseolus vulgaris, Leguminosae