Betekenis van:
brug

brug (de ~ | meervoud bruggen)
Zelfstandig naamwoord
  • verbinding over water
"over de brug komen"
"een brug tussen [twee geloven/de wal en een eiland]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

brug
Zelfstandig naamwoord
  • een turnapparaat
"Hij was met gym nooit erg goed, maar op de brug was hij dat zeker wel."
brug
Zelfstandig naamwoord
  • een verbinding tussen twee punten met hulp van vliegtuigen (luchtbrug)
"Toen West-Berlijn van de buitenwereld werd afgesloten werden de bewoners door een brug van vliegtuigen van voeding voorzien."
brug
Zelfstandig naamwoord
  • middenstuk van een bril
"De bril was er zo slecht aan toe dat de brug door het stootje knapte."
brug
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon die de culturele en taalkundige kloof tussen groepen overbrugt
"Hij vormde gedurende het gehele internationale jongerenwerkkamp de brug tussen de Nederlanders en de Fransen, die elkaar vaak moeilijk begrepen."
brug
Zelfstandig naamwoord
  • de plaats op een schip vanwaar het bestuurd wordt
"Vanaf de brug was het kleine bootje plots niet meer te zien, wat de schipper een onbehaaglijk gevoel gaf."
brug
Zelfstandig naamwoord
  • een hulpmiddel in de garage om een wagen mee op te tillen
"Zetten jullie de auto vast op de brug, dan beginnen we er na de pauze aan."
brug
Zelfstandig naamwoord
  • kunstmatige weg over een diepte
"Nadat zij de brug over waren, bevonden zij zich in de oude stad."
brug (de ~ | meervoud bruggen)
Zelfstandig naamwoord
  • deel van schip
"op de brug"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

brug (de ~ | meervoud bruggen)
Zelfstandig naamwoord
  • gymnastiektoestel
"de brug met ongelijke leggers"

Hyperoniemen

brug
Zelfstandig naamwoord
  • een verbinding tussen twee moleculen
brug (de ~ | meervoud bruggen)
Zelfstandig naamwoord
  • stukje kunstgebit

Hyperoniemen

brug
Zelfstandig naamwoord
  • een vervanging van tanden
brug
Zelfstandig naamwoord
  • elk van de steunplaatjes, aan één van de vlakke zijden van een horloge, voor de draaiende onderdelen
brug
Zelfstandig naamwoord
  • elektrische verbinding die over gedrukte bedrading is aangebracht
brug
Zelfstandig naamwoord
  • aansluitmogelijkheid tussen gelijksoortige netwerken
brug
Zelfstandig naamwoord
  • een kaartspel

Voorbeeldzinnen

  1. Deze brug lijkt stevig.
  2. Hoe lang is die brug?
  3. De brug is in aanbouw.
  4. Lang geleden was hier een brug.
  5. Deze brug werd twee jaar geleden gebouwd.
  6. Er staat een hond op de brug.
  7. De brug was weggespoeld door de overstroming.
  8. Lang geleden was hier een brug.
  9. De brug is nog steeds in aanbouw.
  10. Je zal een tijdelijke brug nodig hebben.
  11. Ik zag een boot stroomopwaarts van de brug.
  12. De brug is heel lang en heel hoog.
  13. Tom pleegde zelfmoord door van een brug af te springen.
  14. Zijn plan is, een brug over die rivier te bouwen.
  15. Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn er in gekropen.