Betekenis van:
lijn

lijn
Zelfstandig naamwoord
  • een bepaald standpunt
"De twee politica zaten op één lijn met hun standpunten."
lijn
Zelfstandig naamwoord
  • de streep aan de rand en op het sportveld
"De voetbal ging over de lijn."
lijn
Zelfstandig naamwoord
  • opeenvolging van graden van bloedverwantschap; opeenvolging van graden van bloedverwantschap
"familie in de tweede lijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

lijn (de ~ | meervoud lijnen)
Zelfstandig naamwoord
  • regel in een tekst; reeks woorden over een bepaalde breedte geschreven of gedrukt
"de [volgende] lijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

lijn (de ~ | meervoud lijnen)
Zelfstandig naamwoord
  • (al dan niet tastbare) verbinding; verkeersmogelijkheid
"op de lijn"
"De Lijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

lijn (de ~ | meervoud lijnen)
Zelfstandig naamwoord
  • touw
"langzaam/rustig/kalmpjes aan, dan breekt het lijntje niet"
"aan de lijn hangen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

lijn
Zelfstandig naamwoord
  • de weg waarlangs een persoon of bepaald iets zich beweegt, of dient te bewegen
"De fabriek hanteerde bij de assemblagelijn een richtlijn om de veiligheid te waarborgen."
lijn
Zelfstandig naamwoord
  • een getekende streep (op o.a. papier)
"Onder de lijn staat de som van de getallen."
lijn (de ~ | meervoud lijnen)
Zelfstandig naamwoord
  • verzameling punten op een rij, uitgebreidheid met maar één afmeting
"de lijn doortrekken"
"er zit geen/weinig lijn in"

Hyperoniemen

Hyponiemen

lijn
Zelfstandig naamwoord
  • een serie aanverwante producten die door één fabrikant worden geproduceerd
"De fabrikant produceerde een kledinglijn."
lijn
Zelfstandig naamwoord
  • een gespannen touw, zoals een waslijn, hengelsnoer of een aangelijnde hond
"De huisvrouw hing de gewassen kleding op aan de lijn."
lijn
Zelfstandig naamwoord
  • de verbinding die mensen hebben wanneer ze via de telefoon met iemand in gesprek zijn
"Ik heb nu mijn moeder aan de lijn."
lijn
Zelfstandig naamwoord
  • de verbinding tussen twee plaatsen, die onderhouden wordt door een boot, bus, vliegtuig
"De luchtvaartmaatschappij onderhoudt de lijn Amsterdam - Londen."
lijn (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • lichaamsbouw; wijze waarop het lichaam gevormd is; gestalte/lichaamsbouw; vorm v.h. lichaam; buitenste v.e. figuur
"in grote lijnen begrijpen wat er gezegd wordt"
"een [prachtige/mooie/strakke] lijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

lijn
Zelfstandig naamwoord
  • De kortste weg van punt a naar punt b in een 2 of 3 dimensionale ruimte
lijn
Zelfstandig naamwoord
  • touw
lijn
Zelfstandig naamwoord
  • weg waarlangs een persoon zich beweegt of een zaak verloopt; weg waarlangs een persoon zich beweegt of een zaak verloopt

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

lijn
Zelfstandig naamwoord
  • bewerkingen, resp. afdelingen, die een produkt bij zijn vervaardiging doorloopt; alle stappen v.e. productieproces

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben bang dat de lijn bezet is.
  2. Blijf even aan de lijn!
  3. Systematisch probeerde Dima de nummers van 962 tot 965 te bellen, maar steeds kreeg hij de verkeerde Al-Sayib aan de lijn, hoewel ze allemaal van Fanta hielden en niet van noobs.
  4. lijn”:
  5. Lijn A
  6. Lijn A
  7. bereden lijn
  8. Lijn A
  9. in lijn met CGS
  10. Lijn binnen de wielcontour
  11. Lijn buiten de wielcontour
  12. Mannelijke lijn (Rf3)
  13. Vrouwelijke lijn (Ms8)
  14. eigenschappen van de lijn
  15. STABILITEITSTEST IN RECHTE LIJN