Betekenis van:
vorm

vorm (de ~ | meervoud vormen)
Zelfstandig naamwoord
  • uiterlijke gedaante
"een vaste vorm"
"niet in vorm zijn"

Hyperoniemen

Hyponiemen

vorm (de ~ | meervoud vormen)
Zelfstandig naamwoord
  • mal
"de taart zit nog in de vorm"
"iets in een andere vorm gieten"

Hyperoniemen

Hyponiemen

vorm
Zelfstandig naamwoord
  • ruimtelijke begrenzing van een voorwerp
"Een stuk land in de vorm van een driehoek."
vorm
Zelfstandig naamwoord
  • sjabloon of bak waarin iets gegoten of geperst kan worden
"Het deeg van de taart werd in de vorm gedaan."
vorm
Zelfstandig naamwoord
  • (veranderlijke) toestand van iets concreets
"Het voorstel in deze vorm."
vorm
Zelfstandig naamwoord
  • lichamelijke conditie
"Hij is goed in vorm."
vorm
Zelfstandig naamwoord
  • gedaante waaronder een woord naar de verbuiging of vervoeging kan optreden

Hyperoniemen

Hyponiemen

vorm
Zelfstandig naamwoord
  • toestand waarin iem. of iets verkeert; voorwaarde
"uit vorm zijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

vorm
Zelfstandig naamwoord
  • ''lijdende ~'', ''passieve ~'', ? lijdende vorm
vorm
Zelfstandig naamwoord
  • ''actieve ~'', vormen van het werkwoord waarmee wordt uitgedrukt dat het onderwerp de handeling actief verricht

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Deze koekjes hebben de vorm van sterren.
  2. Warmte is een vorm van energie.
  3. Die wolk heeft de vorm van een vis.
  4. De aardbol heeft dezelfde vorm als een sinaasappel.
  5. Ieder molecuul in ons lichaam heeft een unieke vorm.
  6. Vorm een rij die één meter ver is van de rij voor jou.
  7. Ze hebben wiskunde gebruikt om de vorm van het universum vlak voor en na de oerknal te berekenen.
  8. Er zijn mensen in de wereld die zo'n honger hebben, dat God alleen in de vorm van brood aan hen kan verschijnen.
  9. Vorm
  10. Vorm
  11. ELEKTRONISCHE VORM
  12. Vorm BFP’s
  13. Fysische vorm:
  14. vorm en afmetingen;
  15. Aminoharsen in primaire vorm