Betekenis van:
burger

burger (de ~ | meervoud burgers)
Zelfstandig naamwoord
  • inwoner van gemeente of land
"dat geeft de burger moed"
"een gezeten burger"

Hyperoniemen

Hyponiemen

burger
Zelfstandig naamwoord
  • een inwoner van een stad of staat die bepaalde wettelijke rechten en plichten heeft
"De burgers van de stad staken bij deze ramp zelf de handen uit de mouwen."
burger (de ~ | meervoud burgers)
Zelfstandig naamwoord
  • poorter

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben een Romeins burger
  2. Burger van: Somalië.
  3. burger van de Unie zijn.
  4. De burger in de Europese Unie
  5. betreft het een gezinslid van een EU-burger?
  6. De burger helpen zich voor te bereiden op de euro
  7. Familieband met een EU-, EER- of CH-burger
  8. Hij stelt de burger en de betrokken instelling hiervan in kennis.
  9. Subsectoren B.1 tot en met B.12: minstens één bestuurder moet een Litouws burger zijn.
  10. de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft.
  11. Personalia van het gezinslid dat een EU-, EER- of CH-burger is
  12. burger van de Unie”: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit;
  13. Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren, e-insluiting, enz.)
  14. De ombudsman doet een exemplaar van dit verslag toekomen aan de betrokken instelling en de burger.
  15. de burger een gevoel van verantwoordelijkheid voor de Europese Unie bijbrengen;