Betekenis van:
buur

buur (de ~ | meervoud buren)
Zelfstandig naamwoord
  • buurman- of vrouw
"[een strijd] van buur tegen buur"
"beter een goede buur dan een verre vriend"

Synoniemen

Hyperoniemen

buur
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon die in andermans omgeving woont
"Beter een goede buur dan een verre vriend."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij is mijn buur.
  2. Tom is een goede buur.
  3. Tom is een goede buur.
  4. Beter een goede buur dan een verre vriend.
  5. Hij is mijn buur, maar ik ken hem niet al te goed.
  6. Het kwade is de buur van het goede
  7. Beter een naaste buur dan een verre broer
  8. Gezinslid, buur, collega
  9. „Actueel” voor de variabele „Mogelijkheid om een familielid, vriend of buur om hulp te vragen”.