Betekenis van:
condoom

condoom (het ~ | meervoud condooms)
Zelfstandig naamwoord
  • bepaald voorbehoedsmiddel; voorbehoedmiddel; voorbehoedmiddel, rekbare huls van dun rubber of kunststof dat over het mannelijk geslachtsorgaan geschoven kan worden; (informeel) condoom
"vrijen met een condoom"
"een condoom met aardbeiensmaak"

Synoniemen

Hyperoniemen

condoom
Zelfstandig naamwoord
  • latex omhulsel voor de penis, bedoeld als voorbehoedmiddel bij geslachtsverkeer
"Het condoom is een belangrijk hulpmiddel ter voorkoming van seksueel overdraagbare ziekten."

Voorbeeldzinnen

  1. Heb je een condoom?
  2. Heb je een condoom?
  3. Tom gebruikt altijd een condoom.