Betekenis van:
echt

echt
Zelfstandig naamwoord
  • de huwelijkse staat
"In de echt verbonden."
echt (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • wettelijke verbintenis van twee mensen; huwelijk; huwelijk; betrekking tot mensen d.m.v. huwelijk
"in de echt verbinden"
"in de echt verbonden zijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

echt
Bijvoeglijk naamwoord
  • waarachtig, juist, niet vervalst
"Dit zijn echte parels."
echt
Bijvoeglijk naamwoord
  • echt; bij uitnemendheid; authentiek
"een echte dame/vriend"
"echt Hollands"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Echt?
  2. Echt goed!
  3. Neen, niet echt.
  4. Ze is echt snel.
  5. Wil je echt wandelen?
  6. Bestaan spoken echt?
  7. Je bent echt walgelijk!
  8. Meen je dat echt?
  9. Dat is echt heerlijk.
  10. Is het allemaal echt voorbij?
  11. Zijn auto is echt gaaf.
  12. Het feestje was echt leuk.
  13. Hij houdt echt van voetbal.
  14. Ik weet het echt niet.
  15. Dat is niet echt gebeurd.