Betekenis van:
eigen

eigen
Bijvoeglijk naamwoord
  • op zichzelf betrekking hebbend
"Eigen huis."
eigen
Bijvoeglijk naamwoord
  • typisch (voor)
"Experimenteren is eigen aan de leeftijd."
eigen
Bijvoeglijk naamwoord
  • eigen aan iets; kenmerkend
"dat is hem/haar eigen"
"eigen zijn aan iets/iemand"

Synoniemen

Hyperoniemen

eigen
Bijvoeglijk naamwoord
  • behorend tot of betr. hebbend op een bepaald persoon
"bemoei je met je eigen zaken!"
"iets met eigen ogen zien"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ieder zijn eigen passie.
  2. Ieder zijn eigen ding.
  3. Heb je een eigen kamer?
  4. Mayuko ontwierp haar eigen kleding.
  5. U kunt uw eigen maken.
  6. Ze hadden een eigen cultuur.
  7. Uw eigen bestek meenemen graag.
  8. Ik wil mijn eigen kamer.
  9. Het was zijn eigen schuld.
  10. Hij heeft een eigen huis.
  11. Zweden heeft zijn eigen taal.
  12. Iedereen kan zijn eigen naam schrijven.
  13. Bemoei je met je eigen zaken!
  14. Ze zal haar eigen manier hebben.
  15. Je zou jouw eigen bedrijf kunnen starten.