Betekenis van:
fiasco

fiasco (het ~ | meervoud fiasco's)
Zelfstandig naamwoord
  • iets met tegenvallend resultaat; mislukking; fiasco; mislukking; complete mislukking
"het is op een fiasco uitgelopen/uitgedraaid"
"een groot fiasco"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Zoals ook al eerder toegelicht in deze beschikking, was het contract dat begin 1999 met Strintzis is gesloten een groot fiasco voor HSY.
  2. De „herstructurering” verliep in drie fasen, waarvan enkele de laatste van belang is vanuit het oogpunt van het toezicht op staatssteun. Een eerste poging tot herstructurering, die plaatsvond in november 2001 in het kader van een gerechtelijk akkoord, eindigde op een fiasco.