Betekenis van:
gezond

gezond
Bijvoeglijk naamwoord
  • vrij van ziektes en zeertes
"Hij is nog goed gezond voor zijn leeftijd."
gezond
Bijvoeglijk naamwoord
  • geschikt om iemands welzijn te bevorderen
"gezond voedsel"
"een gezond klimaat"

Synoniemen

Hyperoniemen

gezond
Bijvoeglijk naamwoord
  • bevorderlijk voor een goede conditie
"Lichaamsoefening is gezond voor een mens."
gezond
Bijvoeglijk naamwoord
  • in goede conditie; lichamelijk en mentaal in orde
"zo gezond als een vis"
"een gezonde maag hebben"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben gezond.
  2. Gek zijn is gezond.
  3. Mijn broer is gezond.
  4. Is ze gezond?
  5. Onze baby is gezond geboren.
  6. Ik wil bovenal gezond zijn.
  7. Het is gezond om gek te zijn.
  8. Zijn grootmoeder ziet er gezond uit.
  9. Deze jongen heeft een sterk, gezond lichaam.
  10. Toms grootmoeder ziet er gezond uit.
  11. Ge ziet er zo gezond uit als altijd.
  12. Mijn oom is niet jong, maar hij is wel gezond.
  13. Een gezonde geest in een gezond lichaam
  14. De dokter dachten dat hij dood was, maar vandaag is hij gezond en wel en hij heeft werk en een familie.
  15. Alle mensen willen gezond zijn, maar vaak doen ze alles dat nadelig is voor hun gezondheid