Betekenis van:
glazen

glazen
Bijvoeglijk naamwoord
  • gemaakt van glas
"Er stond een glazen vaas op de tafel."
glazen
Bijvoeglijk naamwoord
  • van glas
"een glazen oog"
"in een glazen huisje wonen"
glazen
Bijvoeglijk naamwoord
  • (van ogen) strak, wezenloos

Synoniemen

Hyperoniemen

glazen
Bijvoeglijk naamwoord
  • (van aardappelen) doorschijnend en hard

Synoniemen

Hyperoniemen

glas (het ~ | meervoud glazen)
Zelfstandig naamwoord
  • glazen drinkbeker; glazen drinkgerei
"het glas heffen op iets"
"de glazen nog eens bijvullen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

glas (het ~ | meervoud glazen)
Zelfstandig naamwoord
  • plaat van glas; plaat van glas
"door het glas kunnen de dieren worden bewonderd"
"zijn eigen glazen ingooien/inslaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

glas (het ~ | meervoud glazen)
Zelfstandig naamwoord
  • glazen onderdeel van iets anders
"(een bril met) bolle glazen"
"het glas van zijn bril viel stuk"

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik heb een glazen oog.
  2. Ik wil een paar lege glazen.
  3. In Engeland vroeg de kelner ons: hoeveel bier wilt ge? Een halve "pint" of een "pint"? Omdat we niet wisten hoeveel dat dan wel was, vroegen we hem de glazen te tonen.
  4. Glazen potten
  5. Glazen ampullen
  6. Glazen onderdelen
  7. glazen kralen
  8. Glazen omhulsels
  9. Glazen verpakkingen
  10. Glazen kolom.
  11. Glazen binnenflessen
  12. Glazen flacons
  13. glazen verpakking
  14. Glazen centrifugebuizen, 100 ml
  15. glazen maatcilinders, 100 ml;