Betekenis van:
gouden

gouden
Bijvoeglijk naamwoord
  • van goud vervaardigd
"Zij droeg een prachtig gouden halskettinkje."
gouden
Bijvoeglijk naamwoord
  • bloeiend; bloeiend, welvarend
"de Gouden Eeuw"
"gouden tijd/tijden (hebben/beleven)"

Synoniemen

Hyperoniemen

gouden
Bijvoeglijk naamwoord
  • gouden; van goud
"een gouden tientje"
"iemand gouden bergen beloven"

Synoniemen

gouden
Bijvoeglijk naamwoord
  • 50 jaren oud
"een gouden jubileum"
"een gouden bruiloft"

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik won de gouden medaille.
  2. Hij heeft een gouden medaille gemaakt.
  3. Er stond een grote gouden ster op de deur.
  4. Hij kreeg van de leraar een gouden polshorloge.
  5. Op de foto heeft het meisje geen gouden kroon, maar een kroon van bloemen op.
  6. De gouden middelmaat", "de gulden middenweg
  7. Ze beloven ons gouden bergen, maar ik heb zo het vermoeden dat we op de vervulling van die beloften kunnen wachten tot de dag dat Pasen en Pinksteren op één dag vallen.
  8. Gouden vogelvleugelvlinders
  9. Gouden pad
  10. Gouden prachtkikkers
  11. Gouden prachtkikkers
  12. Gouden babiroessa of hertzwijn
  13. Longfin bonefish Gouden sardinella
  14. Verzamelmunten omvatten ook gouden munten [3]. „Voor circulatie bestemde muntstukken”
  15. munten, geen wettig betaalmiddel, andere dan gouden munten