Betekenis van:
groef

groef (de ~ | meervoud groeven)
Zelfstandig naamwoord
  • ingeschaafde sleuf in de kant van een plank, waar de messing van een andere plank insluit
"messing en groef"

Synoniemen

Hyperoniemen

groef
Zelfstandig naamwoord
  • lange en smalle uitholling, insnijding, diepe rand
"*In het tafelblad zit een lelijke diepe groef."
groef (de ~ | meervoud groeven)
Zelfstandig naamwoord
  • snee die in hard materiaal is ingehakt
"de groeven langs de rand van de akker"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij groef een gat.
  2. De jongen groef een graf voor zijn hond die gestorven was.
  3. Houten elementen met of zonder messing en groef en met of zonder geprofileerd oppervlak
  4. De straal van de wielen, gemeten tot aan de bodem van de groef, bedraagt 102 mm.
  5. De omtrek van de wielen moet voorzien zijn van een groef die als slanggeleider dient.
  6. De straal van de wielen, gemeten tot aan de bodem van de groef, is zoals aangegeven in punt 1.5.3.2.
  7. De straal van de wielen, gemeten tot aan de bodem van de groef, staat vermeld in punt 1.5.4.2.
  8. De straal van de wielen, gemeten tot aan de bodem van de groef, is zoals aangegeven in punt 2.5.3.2.
  9. Houten bekledingen zijn „houten vloeren of wandbekledingen uit één massief stuk hout met van messing en groef voorziene zijden of opgebouwd uit meerdere houtlagen die tot een plaat met verschillende lagen aan elkaar zijn gelijmd.