Betekenis van:
grot

grot (de ~ | meervoud grotten)
Zelfstandig naamwoord
  • in onderaards gesteente gelegen hol
"de grotten van [Lascaux/Han]"
"een diep in de rotsen verborgen grot"

Hyperoniemen

Hyponiemen

grot
Zelfstandig naamwoord
  • een onderaardse holte
"Er zijn oerschilderingen gevonden in de grot van Lascaux."

Voorbeeldzinnen

  1. Dit heb ik in de grot gevonden.
  2. De verkenners ontdekten een skelet in de grot.
  3. Waarom zou wie dan ook zoiets verbergen binnenin deze grot?
  4. "Wat gebeurt er in de grot? Ik ben nieuwsgierig." "Ik heb geen idee."
  5. "Wat gebeurt er in de grot? Ik ben nieuwsgierig." "Ik heb geen idee."
  6. Nadat penicillium is aangebracht, wordt de kaas, die is uitgelekt, gezouten en geborsteld, met naalden doorprikt zodat de penicilliumschimmel zich kan ontwikkelen onder invloed van de frisse lucht in de grot.