Betekenis van:
haan

haan (de ~ | meervoud hanen)
Zelfstandig naamwoord
  • mannelijk hoen
"een goede haan kraait twee keer"
"de rode haan laten kraaien"

Synoniemen

Hyperoniemen

haan (de ~ | meervoud hanen)
Zelfstandig naamwoord
  • deel v.e. geweer
"de haan overhalen/spannen"

Hyperoniemen

haan
Zelfstandig naamwoord
  • mannelijk dier bij de hoenderachtige vogels
"De haan kraaide ons vroeg wakker."
haan
Zelfstandig naamwoord
  • zich stoer voordoende man; man die zich stoer gedraagt

Synoniemen

Hyperoniemen

haan
Zelfstandig naamwoord
  • voorwerp dat de windrichting aangeeft; windwijzer in de gedaante van een haan; voorwerp dat de windrichting aangeeft

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Er kraait geen haan naar.
  2. Tom heeft een enorme haan.
  3. De koe loeit, de haan kraait, het varken knort, de eend kwaakt en de kat miauwt.
  4. De koe zegt "boe", de haan zegt "kukelekuu", het varken zegt "knor", de eend zegt "kwak" en de kat zegt "miauw".
  5. De twaalf dieren van de Chinese dierenriem komen van elf diersoorten die in de natuur voorkomen, met name de rat, os, tijger, konijn, slang, paard, aap, haan, hond en varken, en ook de legendarische draak; ze worden als kalender gebruikt.
  6. Jonge haan
  7. Zie gevoegde zaken 212/80 en 217/80, Meridionale Industria Salumi e.a., Jurispr. 1981, blz. 2735; gevoegde zaken C-121/91 en C-122/91 CT Control Rotterdam en JCT Benelux/Commissie, Jurispr. 1993, blz. I-3873 en zaak C-61/98, De Haan Beheer, Jurispr. 2000, blz. I-5003.
  8. De volgende Belgische gemeenten: Assenede, Beveren-Waas, Blankenberge, Bredene, Brugge, Damme, De Haan, De Panne, Diksmuide (met uitzondering van Vladslo en Woumen), Gistel, Jabbeke, Knokke-Heist, Koksijde, Lo-Reninge, Middelkerke, Nieuwpoort, Oostende, Oudenburg, Sint-Gillis-Waas (alleen Meerdonk), Sint-Laureins, Veurne en Zuienkerke.