Betekenis van:
heden

heden (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het nu; heden
"je moet je richten naar het heden, niet naar het verleden"
"verleden, heden en toekomst"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

heden
Bijwoord
  • in de tegenwoordige tijd, in deze tijd
"Dat is heden niet meer het geval."
heden
Bijwoord
  • op deze dag
"Heden is Pinksteren."

Voorbeeldzinnen

  1. We kunnen het verleden en het heden registreren.
  2. Laat het verleden achter je en zorg je maar voor het heden.
  3. Plezier bevindt zich altijd in het verleden of in de toekomst maar nooit in het heden.
  4. Vanuit het heden", "Zoals de situatie momenteel is
  5. Vandaag voor mij, morgen voor jou." Vandaar: "heden ik, morgen gij,
  6. Verleden tijd is niets, de toekomst is ongewis. Het heden is onzeker, pas op en verdoe uw tijd niet
  7. Intraveneus drugsgebruik in het verleden of heden
  8. Individuele en teamverantwoordelijk heden, besluitvorming, en acties
  9. Kwaadaardige neoplasie in het verleden of heden
  10. het is heden onderzocht en vertoont geen klinische ziekteverschijnselen (1);
  11. Andere overdraagbare ziekte in het verleden of heden
  12. het is heden onderzocht en vertoont geen klinische ziekteverschijnselen;
  13. Aantoonbare tekorten aan nutriënten komen heden ten dage in de Gemeenschap voor, maar zijn weinig frequent.
  14. Tot op heden is de investeringssteun nog niet aan de werf uitgekeerd.
  15. het dier is (de dieren zijn) heden onderzocht en vertoont (vertonen) geen klinische ziekteverschijnselen;