Betekenis van:
horloge

horloge (het ~ | meervoud horloges)
Zelfstandig naamwoord
  • draagbaar uurwerkje
"een analoog/digitaal horloge"
"je horloge gelijkzetten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

horloge
Zelfstandig naamwoord
  • een draagbaar voorwerp waarop de tijd kan worden afgelezen
"Ik ben mijn horloge vergeten."

Voorbeeldzinnen

  1. Dit horloge is waterdicht.
  2. Dit horloge is duur.
  3. Mijn horloge was gestolen.
  4. Loopt je horloge goed?
  5. Ik heb een horloge gekocht.
  6. Ik ben mijn horloge verloren.
  7. Mijn horloge is heel precies.
  8. Ze gaf hem een horloge.
  9. Mijn horloge moet gerepareerd worden.
  10. Mijn horloge is heel precies.
  11. Ik ben mijn horloge kwijt.
  12. Jouw horloge is duurder dan het mijne.
  13. Mijn vader repareerde mijn oude horloge.
  14. Je horloge ligt op het bureau.
  15. Dit horloge is gemaakt in Zwitserland.