Betekenis van:
imperatief

imperatief (de ~ | meervoud imperatieven)
Zelfstandig naamwoord
  • gebiedende wijs
"ga is de imperatief van gaan"
"in de imperatief [staan/zetten]"

Hyperoniemen

imperatief
Zelfstandig naamwoord
  • de vorm waarin een werkwoord gebruikt wordt als iets zeker gedaan moet worden
imperatief
Bijvoeglijk naamwoord
  • met dwang; dwingend; dwingend

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. De leden van het Comité zijn niet gebonden door enig imperatief mandaat.
  2. Zij mogen bij de uitoefening van hun ambt niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen dat ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Unie.
  3. Zij mogen bij de uitoefening van hun ambt niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen dat ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.