Betekenis van:
kelen

kelen
Werkwoord
  • iemand doden door het afsnijden van de keel
"Met een snelle haal van zijn mes keelde hij zijn vijand."
keel (de ~ | meervoud kelen)
Zelfstandig naamwoord
  • elementaire kleur zoals van bloed; achterste gedeelte v.d. mond
"een kikker in je keel hebben"
"de (dorstige) keel smeren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. De vallen hebben een of meer, al dan niet trechtervormige en aan de buitenkant gladde openingen („kelen”) waardoor de vis naar binnen kan zwemmen.
  2. ongelooide, gelooide en/of geheel bewerkte huiden, flanken, staarten, kelen, poten alsmede repen van de rughuid en andere delen van krokodilachtigen die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd alsmede volledige ongelooide, gelooide of geheel bewerkte huiden en flanken van krokodilachtigen die naar de Gemeenschap worden wederuitgevoerd;
  3. Het gehalte aan mager rundvlees met uitzondering van vet wordt bepaald volgens de procedure die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2429/86 van de Commissie [7].Afvallen omvatten hoofden en delen daarvan (met inbegrip van oren), poten, staarten, harten, uiers, levers, nieren, zwezeriken (thymus en pancreas), hersenen, longen, kelen, longhaasjes, milten, tongen, darmvliezen, ruggenmergen, eetbare huiden, voortplantingsorganen (d.w.z. baarmoeders, eierstokken en teelballen), schildklieren, hypofyses.