Betekenis van:
koekoek

koekoek (de ~ | meervoud koekoeken)
Zelfstandig naamwoord
  • kamer met naar voren springend raam; raam in een (schuin) dak; dakvenster; vogel die geen eigen nest maakt
"dat dank(t)/raad(t)/haal je de koekoek"
"loop naar de koekoek!"

Synoniemen

Hyperoniemen

koekoek
Zelfstandig naamwoord
  • ''Cuculus canorus''; naar zijn roep genaamde vogel