Betekenis van:
kramp

kramp (de ~ | meervoud krampen)
Zelfstandig naamwoord
  • onwillekeurige spiersamentrekking; kramp in de spieren
"kramp hebben"
"kramp krijgen"

Synoniemen

Hyperoniemen

kramp
Zelfstandig naamwoord
  • een toestand van onwillekeurige en aanhoudende samentrekking van een spier
"Ik kreeg kramp in mijn kuiten."

Voorbeeldzinnen

  1. Ik kreeg kramp in mijn been tijdens het zwemmen.
  2. Plaatselijke gevolgen (tijdelijke kramp of spierverlamming)