Betekenis van:
kurken

kurken
Bijvoeglijk naamwoord
  • van kurk
"een kurken zool/wand"
"een goed geloof en een kurken ziel, dan drijft men de zee over"
kurk (de ~ | meervoud kurken)
Zelfstandig naamwoord
  • conisch gesneden stop om flessen af te sluiten
"een visnet met kurken"
"de kurk waarop iets drijft"

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Kurken
  2. kurken (stoppen)
  3. Kurken (stoppen) van natuurkurk
  4. Geagglomereerde kurk: kurken voor „v.q.p.r.d.”
  5. Geagglomereerde kurk: kurken voor „v.q.p.r.d.”
  6. Geagglomereerde kurk: kurken voor „stille wijnen”
  7. Werken van natuurkurk, excl. kurken (stoppen)
  8. Geagglomereerde kurk: kurken voor „stille wijnen”
  9. Kurken, stoppen, doppen voor grote flacons, en deksels
  10. Lichte containers, kurken, doppen voor grote flacons, tonnen en deksels
  11. Natuurkurk, ontdaan van de buitenste laag of enkel kantrecht gemaakt, dan wel in vierkante of rechthoekige blokken, platen, bladen, vellen en strippen (blokjes met scherpe kanten voor het vervaardigen van kurken (stoppen) daaronder begrepen)