Betekenis van:
ladder

ladder (de ~ | meervoud ladders)
Zelfstandig naamwoord
  • langwerpig gat in een kous of panty
"een ladder (in haar kous) hebben"

Hyperoniemen

ladder
Zelfstandig naamwoord
  • een houten of metalen voorwerp met treden om makkelijk op hoger gelegen plaatsen te komen

Voorbeeldzinnen

  1. Ze beklom een ladder.
  2. Ze viel van de ladder.
  3. Hij heeft een ladder nodig.
  4. Waarom heb je een nieuwe ladder nodig?
  5. Niet op die ladder klimmen; hij is niet veilig.
  6. buitenboordtrap/ladder (*)
  7. Gebruik een geschikte DNA-marker, bv. 100 bp ladder.
  8. Gebruik een geschikte DNA-marker, bv. 100 bp ladder.
  9. „Eraf vallen” hoort bij „ladder”; het is een intrinsiek onderdeel van het gebruik van een ladder en kan nooit worden uitgesloten.
  10. „Eraf vallen” wordt dus het intrinsieke gevaar van een ladder genoemd.
  11. De leidingen worden in het midden van de ladder gelegd (ten opzichte van de breedte).
  12. Als iemand op een ladder klimt, kan hij er altijd afvallen en zich kwetsen.
  13. Met name mag het met de hand dragen van lasten op een ladder een veilig houvast niet belemmeren.
  14. Bij de montage van de proefstukken wordt het eerste proefstuk ongeveer in het midden van de ladder gelegd en worden de overige proefstukken daar aan beide zijden naast gelegd, zodat de hele rij proefstukken ongeveer gecentreerd is op de ladder.
  15. De collectieve valbeveiligingen mogen alleen onderbroken worden waar zich een toegang tot een ladder of trap bevindt.