Betekenis van:
monnik

monnik
Zelfstandig naamwoord
  • een man die uit religieuze overwegingen teruggetrokken leeft, voornamelijk in een klooster
"Hij is al jarenlang een monnik en zal dat ook altijd blijven."
monnik (de ~ | meervoud monniken)
Zelfstandig naamwoord
  • bewoner, bewoonster van een klooster, monnik, non of novice
"gelijke monniken, gelijke kappen"
"een [benedictijner/franciscaner] monnik"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben een monnik.