Betekenis van:
motto

motto (het ~ | meervoud motto's)
Zelfstandig naamwoord
  • zinspreuk
"het motto luidt: [eendracht maakt macht]"
"onder het motto"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

motto
Zelfstandig naamwoord
  • korte tekst, boven een stuk geplaatst, die in het kort de bedoeling ervan aanduidt

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over een "Internationale Taal". Het was bescheiden van omvang, het motto mikte hoog: "Opdat een taal internationaal zou zijn, volstaat het niet ze zo te noemen". Als auteursnaam stond aangeduid "Doctor Esperanto".
  2. Motto di Livigno - Val Saliente
  3. Met het oog op de onderwijs- en opleidingsdoelstellingen van Lissabon is het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” geconcipieerd rond het motto „levenslang leren”, dat ongeacht het niveau of het type onderwijs of opleiding, in alle sectoren (de landbouw-, bosbouw- en voedingssector incluis) zijn beslag moet krijgen.