Betekenis van:
ouders

ouder (de ~ | meervoud ouders)
Zelfstandig naamwoord
  • vader of moeder
"een alleenstaand ouder"
"aan de ouder(s), voogd of verzorger(s) van leerling [Jantje Prins]"

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Mijn ouders zijn oud.
  2. Beide ouders leven nog.
  3. Hij gaf zijn ouders antwoord.
  4. Mijn ouders verstaan mij niet.
  5. Mijn beide ouders zijn dood.
  6. Mijn ouders kennen mijn vriendin.
  7. Ik zou mijn ouders bellen.
  8. Woont ge bij uw ouders?
  9. Mijn ouders wonen in Kioto.
  10. Mijn beide ouders zijn dood.
  11. Mijn ouders spreken geen Nederlands.
  12. Ouders houden van hun kinderen.
  13. Wees beleefd tegen je ouders.
  14. Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen.
  15. Hij gaf zijn ouders antwoord.