Betekenis van:
praten

praten
Werkwoord
  • met woorden in een toestand brengen
"iemand naar de mond praten"
"daarover valt te praten (met iemand)"

Hyperoniemen

praten
Werkwoord
  • zich met behulp van de stem uiten
"Hij bleef maar praten over het uitje naar Terschelling."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Misschien kunnen we praten.
  2. Wij praten graag.
  3. Kunnen we praten?
  4. Laat ons praten.
  5. Hij stopte plotseling met praten.
  6. Tom wil niet erover praten.
  7. Italianen praten zelden over politiek.
  8. Stop met praten en luister.
  9. Niet tegen hem praten terwijl hij rijdt.
  10. We zullen er later over praten.
  11. Laten we er na school over praten.
  12. Ik ben er, wil je praten?
  13. Met wie was je aan het praten?
  14. Ik wil iemand om mee te praten.
  15. Ze begon tegen de hond te praten.