Betekenis van:
schuur

schuur (de ~ | meervoud schuren)
Zelfstandig naamwoord
  • eenvoudig gebouw dat tot bergplaats dient
"in de schuur"

Hyperoniemen

Hyponiemen

schuur
Zelfstandig naamwoord
  • een opslagplaats bij het huis
"Zet die fiets eens in de schuur."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Bouwen van schuur
  2. schuur-, slijp- en polijstmachines
  3. Puimsteen, natuurlijke schuur-, slijp- en polijstmiddelen
  4. Vervaardiging van schuur-, slijp- en polijstmiddelen
  5. van andere geagglomereerde schuur-, slijp- of polijstmiddelen of van keramiek
  6. van kunstmatige schuur-, slijp- of polijstmiddelen, met bindmiddel
  7. Natuurlijke/kunstmatige schuur-, ... polijststenen, poeder/korrels, drager textielvezel
  8. Natuurlijke/kunstmatige schuur-, ... polijststenen in poeder/korrels, drager ander materiaal
  9. NACE 23.91: Vervaardiging van schuur-, slijp- en polijstmiddelen
  10. NACE 26.81: Vervaardiging van schuur-, slijp- en polijstmiddelen
  11. Schuur-, slijp- en polijstmachines voor hout, kurk, been, enz.
  12. Natuurlijke/kunstmatige schuur-, ... polijststenen, poeder/korrels, drager papier/karton
  13. Natuurlijke/kunstmatige schuur-, ... polijststenen, poeder/korrels, drager papier/karton
  14. Slijp-, schuur en schaafmachines, met ingebouwde elektromotor, handgereedschap, werkend met externe energiebron
  15. amaril, natuurlijk korund, natuurlijk granaat en andere natuurlijke schuur-, slijp- en polijstmiddelen