Betekenis van:
smerig

smerig
Bijvoeglijk naamwoord
  • bijzonder vuil
"Doe eerst die smerige broek eens in de was!"
smerig
Bijvoeglijk naamwoord
  • smerig; vuil; smerig; niet schoon
"smerig werk"
"een smerig(e) goedje/stank"

Synoniemen

smerig
Bijvoeglijk naamwoord
  • gemeen; gemeen; gemeen
"smerige taal uitslaan"
"een smerige streek/truc"

Synoniemen

smerig
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet goed van smaak
"een smerige tosti"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Dat is smerig.
  2. "Nee," antwoordde Dima, "om me te helpen deze Armani te kopen. Ik ben smerig, weet je nog?"