Betekenis van:
vuil

vuil
Bijvoeglijk naamwoord
  • gemeen; gemeen; gemeen
"een vuile streek"
"vuile verrader!"

Synoniemen

vuil
Bijvoeglijk naamwoord
  • smerig; vuil; smerig; niet schoon
"vuile handen/kleren"
"een vuil werk"

Synoniemen

vuil
Bijvoeglijk naamwoord
  • zonder belastingaftrek; bruto; bruto
"hoeveel verdien jij vuil per maand?"

Synoniemen

vuil
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet schoon
vuil (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • wat vuil, smerig is, niet meer gewenst
"het schuurtje ligt vol met vuil"
"met vuil gooien"

Synoniemen

Hyperoniemen

vuil (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • afval van de huishouding
"het schuurtje ligt vol met vuil"
"voor oud vuil liggen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

vuil
Zelfstandig naamwoord
  • viezigheid, onreine materie

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Vuil
  2. Zeep helpt het vuil te verwijderen.
  3. De lucht in deze kamer is vuil.
  4. Mijn kleren waren vuil van de olie.
  5. VUIL
  6. Vuil testmonster
  7. Vuil (optioneel)
  8. Zijn vuil (olie, vet enz.)
  9. vuil z ml (w theelepels)
  10. Het hele bankbiljet is met vuil besmeurd
  11. Vuil versterkt de optische densiteit van eurobankbiljetten.
  12. niet erg vuil x ml (y theelepels)
  13. opgave van het gewicht van het vuil in elke subtest;
  14. Bij alle subtests moet hetzelfde vuil worden gebruikt.
  15. Het gehele eurobankbiljet is duidelijk met vuil besmeurd