Betekenis van:
staar

staar (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • bepaalde oogziekte
"grauwe staar"
"zwarte/groene staar"

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Waarom staar je naar mij?
  2. Volgens dat advies is het ook voor vissen een essentieel aminozuur en er is aangetoond dat het gebruik van dat preparaat onder kweekomstandigheden bij zalmachtigen staar voorkomt.