Betekenis van:
station

station (het ~ | meervoud stations)
Zelfstandig naamwoord
  • inrichting voor een of ander praktisch of wetenschappelijk doel
"een meteorologisch station"

Hyperoniemen

Hyponiemen

station
Zelfstandig naamwoord
  • plaats waar voertuigen (met name treinen) kunnen stoppen voor het in- en uitstappen van reizigers en het in- en uitladen van goederen
"Kunt u mij zeggen waar het station is?"
station
Zelfstandig naamwoord
  • een zender die radio- of televisieprogramma's uitzendt
"Zet eens een ander station op, dit is niet te puimen."

Voorbeeldzinnen

  1. Waar is het station?
  2. Waar is het dichtstbije station?
  3. Ik stap uit in het volgende station.
  4. De trein stopt op elk station.
  5. Uit welk station vertrekt de trein?
  6. De school is verder dan het station.
  7. Op het volgende station moet u overstappen.
  8. Tom stapte op het verkeerde station uit.
  9. Ik stap uit in het volgende station.
  10. Ze reden naar het station per auto.
  11. We wonen dicht bij het station.
  12. Ben je onderweg naar het station?
  13. Hij nam me mee naar het station.
  14. Vergeet niet mij aan het station te ontmoeten.
  15. Hoe laat kom je aan op het station?