Betekenis van:
taai

taai
Bijvoeglijk naamwoord
  • (van vaste stoffen en voorwerpen) sterk gerekt of gebogen kunnende worden zonder te breken
"dat vlees is bijzonder taai"

Hyperoniemen

taai
Bijvoeglijk naamwoord
  • ongenietbaar, vervelend
"een taaie roman"
"taaie leerstof"

Hyperoniemen

taai
Bijvoeglijk naamwoord
  • moeizaam en plastisch vervormend onder mechanische belasting
"De gesmolten suiker vormde een steeds taaiere massa."
taai
Bijvoeglijk naamwoord
  • moeilijk te snijden, kauwen (van vlees)
"Je moet een biefstuk snel aanbraden, te lang bakken maakt het bruin en taai."
taai
Bijvoeglijk naamwoord
  • vasthoudend, moeilijk te breken (van personen)
"De divisie stuitte op taai en fel verzet toen ze de stad probeerden in te nemen."
taai
Bijvoeglijk naamwoord
  • saai, langgerekt
"De leraar probeerde de taaie stof met levendige verhalen aantrekkelijker te maken."
taai
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet te vermoeien; blijvend; volhardend, sterk
"houd je taai!"
"een taaie oude man"

Synoniemen

taai
Zelfstandig naamwoord
  • taaie zoete koek

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Niet sterk, maar taai
  2. In vochtige toestand voelt het taai aan, in droge toestand bros.
  3. moeten ductiel en taai zijn, opdat een eventuele breuk bij de minimale bedrijfstemperatuur geen versplintering teweegbrengt of van het brosse type is;