Betekenis van:
terloops

terloops
Bijvoeglijk naamwoord
  • vluchtig, als bijzaak
"een terloopse opmerking/woordspeling"
"[de docent] terloops vertellen dat [je morgen niet komt]"

Synoniemen

Hyperoniemen

terloops
Bijvoeglijk naamwoord
  • zijdelings, een bijzaak zijnde: ''Die terloopse opmerking was toch best belangrijk.''
terloops
Bijvoeglijk naamwoord
  • onopvallend tussen andere dingen, alsof het er niet toe doet: ''dit feit wordt terloops vermeld''
terloops
Bijwoord
  • onopvallend tussen andere dingen, alsof het er niet toe doet: ''dit feit wordt terloops vermeld''

Voorbeeldzinnen

  1. Terloops wordt opgemerkt dat de eventuele goedkeuring van het herstructureringsplan door de Commissie enkel mogelijk is indien Alstom zijn structureel verlieslatende activiteiten afstoot en mits nog meer activiteiten en filialen worden overgedragen.
  2. Terloops zij opgemerkt dat het Alumix-besluit was gebaseerd op de tegenovergestelde hypothese — dat grote afnemers zoals Alcoa over marktmacht beschikken door hun sterke onderhandelingsmacht ten aanzien van ENEL — en dat ENEL, mocht het een particuliere onderneming zijn geweest, tegen een lager tarief had moeten verkopen.