Betekenis van:
ticket

ticket (de/het ~ | meervoud tickets)
Zelfstandig naamwoord
  • toegangskaartje
"tickets voor [Londen/een sportwedstrijd/Pavarotti]"
"een ticket boeken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik heb geen ticket.
  2. Uw ticket, alstublieft.
  3. Waar heeft u het ticket gekocht?
  4. Het ticket is geldig tot en met maandag.
  5. Ik heb ze gezegd dat ze me nog een ticket moeten opsturen.
  6. Als de vliegreis vier uur of langer duurt zonder tussenstops, wordt het tarief van een ticket business class vergoed.
  7. ticket”: geldig document dat recht geeft op vervoer of een gelijkwaardig document in immateriële vorm, dat door de luchtvaartmaatschappij, spoorwegonderneming of een erkende agent is uitgegeven of toegestaan;
  8. „reservatie”: het feit dat de passagier over een ticket of ander bewijsmiddel beschikt waaruit blijkt dat zijn reservatie is aanvaard en geregistreerd door de luchtvervoerscontractant;
  9. „boeking”: het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs waaruit blijkt dat de boeking door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator is aanvaard en geregistreerd;
  10. beschrijving van de goederen en het referentienummer van de luchtvrachtbrief, het zakje voor de verzenddocumenten, het bagage-etiket, het ticket enz.;
  11. Een andere verbintenis heeft betrekking op interlining- en speciale pro-rata-overeenkomsten en zal het passagiers mogelijk maken op een bepaalde reis met één ticket heen te vliegen met de partijen en terug te keren met een concurrent of omgekeerd.