Betekenis van:
tikken

tikken
Werkwoord
  • een of meer keren een niet harde slag of klap geven
"Hou toch eens op met tikken!"
tikken
Werkwoord
  • het regelmatige, korte maar energieke geluid van zo'n slag of klap
"Het tikken van de wekker houdt me uit mijn slaap."
tikken
Werkwoord
  • typen
"Kun jij die brief even tikken?"
tikken
Werkwoord
  • (een tekst) met een schrijfmachine schrijven
"een brief/tekst tikken"
"blind tikken"

Synoniemen

Hyperoniemen

tik (de ~ | meervoud tikken)
Zelfstandig naamwoord
  • scheutje sterke drank ergens bij; scheutje sterke drank
"een cola-tik"

Synoniemen

Hyperoniemen

tik (de ~ | meervoud tikken)
Zelfstandig naamwoord
  • mep; klap; harde klap; lichte klap
"een tik in de plaat"
"ergens een tik van meekrijgen"

Synoniemen

Hyperoniemen

tik (de ~ | meervoud tikken)
Zelfstandig naamwoord
  • tik van een kostenteller
"De student schreef na het telefoontje de tikken op de telefoonlijst."

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hé, jij kunt tikken zonder te kijken naar het toetsenbord. Cool zeg!
  2. Mijn zusje en ik deden vaak tikkertje. Dan renden we achter elkaar aan, en de achterste probeerde de voorste te tikken en riep: "Tikkie, jij bent hem!"
  3. Verwijder, wanneer de polymerisatie is voltooid (na ongeveer 60 minuten), de op de dragerfolie gepolymeriseerde gel samen met het afdekfolie door op de glasplaten te tikken.
  4. Er mag geen stilstaande plas water worden gevormd of kunnen worden gevormd door op de voorziening te tikken of ze schuin te houden.