Betekenis van:
tic

tic (de ~ | meervoud tics)
Zelfstandig naamwoord
  • scheutje sterke drank ergens bij; scheutje sterke drank
"een cola-tic"
"een cola met een tic"

Synoniemen

Hyperoniemen

tic (de ~ | meervoud tics)
Zelfstandig naamwoord
  • eigenaardig aanwensel
"een tic hebben van [oude motoren]"
"een tic voor [muziekinstrumenten]"

Hyperoniemen

tic (de ~ | meervoud tics)
Zelfstandig naamwoord
  • onwillekeurige beweging v.e. spier; zenuwtrek
"een tic hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

tic
Zelfstandig naamwoord
  • zenuwtrek

Voorbeeldzinnen

  1. TIC overeenkomstig lid 2, eerste alinea, door de lidstaat meegedeeld rentepercentage of rentepercentage dat overeenkomstig lid 2, tweede alinea, bij ontstentenis van die mededeling wordt toegepast.”