Betekenis van:
toeroepen

toeroepen
Werkwoord
  • luid toeroepen; naar iemand roepen
"[de vervuiling] een halt toeroepen"
"iemand toeroepen dat ..."

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. De lidstaten moeten het verlies aan biologische diversiteit vóór 2010 een halt toeroepen en de ecosysteemdiensten in stand houden, in het bijzonder door hiervoor ook in andere beleidsgebieden plaats in te ruimen, gelet op het belang van de biologische diversiteit voor bepaalde economische sectoren.
  2. Voorts heeft de Raad er in zijn conclusies „Het biodiversiteitsverlies uiterlijk in 2010 een halt toeroepen” van 18 december 2006 op gewezen dat de bescherming van de biodiversiteit een zeer belangrijke uitdaging blijft en dat, hoewel belangrijke vorderingen zijn geboekt, extra inspanningen moeten worden geleverd, wil de Gemeenschap haar biodiversiteitsdoelstelling voor 2010 halen.