Betekenis van:
vloek

vloek (de ~ | meervoud vloeken)
Zelfstandig naamwoord
  • spreuk die onheil over iets afroept; vloek; het iemand verwensen
"een vloek bezweren"
"een vloek uitspreken (over iemand/iets)"

Synoniemen

Hyperoniemen

vloek (de ~ | meervoud vloeken)
Zelfstandig naamwoord
  • uitdrukking die een verwensing, een godslastering behelst
"een vloek slaken"
"in een vloek en een zucht"

Synoniemen

Hyperoniemen

vloek
Zelfstandig naamwoord
  • bewust uitgesproken wens om iemand kwaad of leed aan te doen
"Er lijkt een vloek te rusten op dat verlaten huis."
vloek
Zelfstandig naamwoord
  • godslasterende uiting als iemand schrikt, zich bezeert of heel ontevreden is
"In de andere kamer hoorde hij een hoop gehijg, gestommel en af een toe een vloek."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Het is een vloek.
  2. Het is een vloek.