Betekenis van:
voorspraak

voorspraak (de ~ | meervoud voorspraken)
Zelfstandig naamwoord
  • gunstig advies over iets; aanbeveling
"op zijn voorspraak"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

voorspraak
Zelfstandig naamwoord
  • rechtsgeleerde; iemand die iets verdedigt of bepleit; advocaat in strafzaken; rechtsgeleerde

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Indien de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor of het auditkantoor in het gedrang wordt gebracht door bedreigingen zoals zelftoetsing, een eigen belang, voorspraak, bekendheid of vertrouwen of intimidatie, moet de wettelijke auditor of het auditkantoor veiligheidsmaatregelen nemen om dergelijke bedreigingen in te perken.