Betekenis van:
wildgroei

wildgroei (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • wilde groei, woekering
"een wildgroei aan/van [reclameborden]"

Hyperoniemen

wildgroei
Zelfstandig naamwoord
  • onstuimige, ongebreidelde groei
"Na een meteorietinslag is er vaak sprake van een enorme wildgroei van varens."

Voorbeeldzinnen

  1. Een dergelijke wildgroei is voor de voertuiggebruikers en -fabrikanten op grond van financiële, veiligheids- en juridische overwegingen onaanvaardbaar.
  2. Het herstel van bestaande publieke ruimten en industrieterreinen kan een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van suburbanisatie en stedelijke wildgroei, en aldus de nodige voorwaarden creëren voor duurzame economische ontwikkeling.
  3. Zorgen voor aantrekkelijke voorwaarden voor bedrijven en hoogopgeleid personeel, door middel van ruimtelijke ordening waarmee stedelijke wildgroei wordt verminderd en door de fysieke omgeving, met inbegrip van de ontwikkeling van natuurlijk en cultureel erfgoed, in stand te houden.
  4. Dit komt niet alleen rechtstreeks ten goede aan de wijken zelf, het helpt ook enigszins stedelijke wildgroei tegen te gaan die het gevolg is van het zoeken naar een betere levenskwaliteit.
  5. Het gebrek aan samenwerking tussen lidstaten zorgt voor een wildgroei aan voorschriften voor dienstverrichters en voor een overlapping van controles op grensoverschrijdende activiteiten, terwijl oneerlijke marktdeelnemers er gebruik van kunnen maken om toezicht te ontduiken of om de geldende nationale voorschriften inzake diensten te omzeilen.