Betekenis van:
wonen

wonen
Werkwoord
  • huizen
"in een appartement/flat in de stad wonen"
"klein/groot/rustig wonen"

Hyperoniemen

wonen
Werkwoord
  • een permanente behuizing hebben
"In ons werkgebied wonen ongeveer 200.000 mensen."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Waar wonen jullie allemaal?
  2. We wonen in een huis.
  3. Dieren wonen in het bos.
  4. Ze wonen in de buurt.
  5. Mijn ouders wonen in Kioto.
  6. Hij weet waar we wonen.
  7. In Alaska wonen miljoenen wilde dieren.
  8. Wij wonen in de Verenigde Staten.
  9. Zij en haar vriend wonen samen.
  10. Wonen er veel mensen in jouw stad?
  11. We wonen dicht bij het station.
  12. Ik zou graag in Frankrijk wonen.
  13. Je kan niet op dat eiland wonen.
  14. Hij had geen plek om te wonen.
  15. John kan nu niet in Londen wonen.