Betekenis van:
zaal

zaal (de ~ | meervoud zalen)
Zelfstandig naamwoord
  • het publiek in een zaal
"een enthousiaste zaal"
"op de zaal spelen"

Hyperoniemen

zaal
Zelfstandig naamwoord
  • een grote ruimte
"De zaal werd geopend voor het publiek."
zaal
Zelfstandig naamwoord
  • het publiek in een grote ruimte
"De band kreeg de zaal helemaal plat."

Voorbeeldzinnen

  1. Deze zaal was vol mensen.
  2. Er passen krap vijftig mensen in deze zaal.
  3. Het concert was leuk, maar het was wel koud in de zaal.
  4. Indien overleg achter gesloten deuren wordt verlangd, kan een aparte zaal ter beschikking worden gesteld.
  5. Men dient op te staan op het moment dat de leden van het Gerecht de zaal binnenkomen.
  6. De omvang van de eenheid kan variëren van een volledige kleine gezondheidszorginstelling tot één afdeling of zaal van een groot tertiair ziekenhuis.
  7. De leden die om vaststelling van het quorum hebben verzocht, worden bij de vaststelling meegerekend ook als zij op dat moment de zaal verlaten hebben.
  8. De leden die om vaststelling van het quorum hebben verzocht, worden bij de vaststelling meegerekend ook als zij op dat moment de zaal verlaten hebben.
  9. Indien in dit laatste geval de aanwezigheid van tolken voor de gehele terechtzitting of voor bepaalde behoeften niettemin om bijzondere redenen onmisbaar wordt geacht (bijvoorbeeld indien het Gerecht de verschijning in persoon heeft gelast van een partij die zich niet in het Frans kan uitdrukken), moet daartoe tot het Gerecht een met redenen omkleed verzoek worden gericht zodra de oproeping voor de terechtzitting is ontvangen, zodat een eventuele verandering van zaal of de aanwezigheid van tolken zo spoedig mogelijk kan worden georganiseerd.