Betekenis van:
zelfverzekerd

zelfverzekerd
Bijvoeglijk naamwoord
  • zeker van zichzelf, vol zelfvertrouwen
"zelfverzekerde taal spreken"
"met een zelfverzekerde blik/houding"

Synoniemen

Hyperoniemen

zelfverzekerd
Bijvoeglijk naamwoord
  • vol zelfvertrouwen
"Hij nam zelfverzekerd het woord."

Voorbeeldzinnen

  1. Hiertoe behoren het aanpassend en zelfverzekerd (veilig) rijden. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met de weg- en weersomstandigheden, medeweggebruikers, de veiligheid van de overige weggebruikers (met name de kwetsbaardere) en anticipatievermogen.