Vertaling van Fang

Inhoud:

Duits
Nederlands
Fang [m] (der ~) {zn.}
gevangenneming [v]
vangst
buit [m]
unternehmen, veranstalten, übernehmen, in Angriff nehmen, beginnen, anfangen {ww.}
ondernemen
anbrechen, anfangen, beginnen {ww.}
beginnen 
aanvangen 
aanbinden
Du musst sofort anfangen.
Ge moet onmiddellijk beginnen.
Lasst uns anfangen!
Laten we beginnen.
fortsetzen, weitermachen, wiederanfangen {ww.}
voortzetten
hervatten
anfangen, beginnen {ww.}
beginnen 
ingaan
aanvangen 
aanbreken 
Lasst uns anfangen!
Laten we beginnen.
Das Experiment muss beginnen.
Het experiment moet beginnen.
kapern, wegfangen {ww.}
kapen 
erbeuten, ergreifen, ertappen, erwischen, fangen, fassen {ww.}
vangen
vatten 
vastpakken
pakken
beetnemen 
beetkrijgen
Katzen fangen Mäuse.
Katten vangen muizen.
Wir haben Fallen ausgelegt, um Kakerlaken zu fangen.
We zetten vallen om kakkerlakken te vangen.